Donderochtend tegen tienen kwam er een verpleegkundige de kamer op met een infuuspaal. Metertje of 2 hoog, vijf wieltjes aan de onderkant en een blauw/wit kastje met wat platte knoppen en een digitaal display op 1 meter 20. Boven aan de infuuspaal was een soort van kapstok. Daar konden de zakken met infuusvloeistof, chemo en meer worden aangehangen. Nu hing er één zak aan, doorzichtig met heldere vloeistof. Zoutoplossing. Omdat er al een infuusnaald in mijn arm zat was het een kwestie van klikkerdeklik. Infuus aansluiten en het kraantje open. Kind kan de was doen. Vanaf nu moest ik bijhouden hoeveel vocht ik binnen kreeg. Koffie, water, soep. Ik mocht niet meer naar het toilet, urineren moest in flessen. Er werd bijgehouden hoeveel erin ging, en hoeveel eruit kwam. Bij elkaar opgeteld of afgetrokken moest dat zo’n beetje nul zijn.
“Wat erin gaat. moet er ook weer uit.” Logisch.
Later die middag stonden er twee mannen aan mijn bed. Een wat oudere en een jongere. Vrolijk kijkende, natte, glibberige kerels. Zonder die witte jassen zou je denken dat het Jehova’s Getuigen waren. Het waren psychiaters. Zij hadden gehoord wat er was gebeurd (dat verhaal volgt, en de link verschijnt dan op deze plaats…) in het verleden en dat ik op dit moment “chemisch vrolijk” was. En toen mocht ik vertellen. Nou, en dat deed ik. Een dik half uur. “U praat heel makkelijk,” zei de oudere psychiater. “U weet heel goed te vertellen wat er nu aan de hand is en dat het helemaal fout kan aflopen. U bent hier zeer zeker niet depressief van aan het worden. Mag ik vragen bij wie u onder behandeling bent geweest?” Ik noemde de naam van de psychiater die mij “gered” had.
“Louis”, zeiden de beide psychiaters in koor. “Louis, ja die kennen wij wel. Die heeft u keurig op het rechte pad gekregen. En daar kunt u zelf ook keurig op blijven.”
“Ik zou nog een keer met hem gaan praten,” zei de jonge psychiater. “Afspraak maken via de huisarts na uw chemokuren. Dan hebben we het over juli. Dat kan geen kwaad en gezien uw verleden is dat heel verstandig. Misschien dat Louis u wat handvatten aan kan bieden in deze situatie.”
– “Dat lijkt me een strak plan”, zei ik.
Mijn eerste chemokuur verliep verder probleemloos. Niet ziek, niet beroerd. Alleen een beetje moe.
Die vermoeidheid nam toe. Na iedere kuur raakte ik meer vermoeid. Eigenlijk mocht ik van geluk spreken dat dat mijn enige klachten waren. Pas op de voorlaatste dag van mijn laatste kuur vond ook mijn maag en darmstelsel dat het genoeg was. Wij doen niet meer mee. en er werd zelfs geprotesteerd tegen wat water.